Haags Porselein

Tentoonstelling ‘Haagse bluf – Porselein 1776 – 1790’ in Kunstmuseum Den Haag

Op 10 februari 2021 opende de tentoonstelling ‘Haagse bluf-Porselein 1776-1790′ in het Kunstmuseum in Den Haag. Het persbericht leidt de tentoonstelling als volgt in:’ Sierlijk en kleurrijk porselein, gemerkt met een ooievaar. Je zou denken dat dit overduidelijk porselein uit Den Haag is, maar eigenlijk is het een staaltje Haagse bluf uit het einde van de achttiende eeuw. Onderzoek in de twintigste eeuw wees namelijk uit dat de decoraties weliswaar zijn aangebracht in de hofstad, maar dat het porselein zelf is geïmporteerd uit onder andere het Duitse Ansbach en het Belgische Doornik.’ Over dit Haags Porselein gaat deze blog.

Stadhouderlijk Hof

Ten tijde van het bewind van stadhouder Willem V bloeide het culturele leven in de Hofstad. De prins had een eigen hoforkest en op uitnodiging van zijn zuster prinses Carolina verbleef het muzikale wonderkind Mozart zeven maanden in Den Haag samen met zijn ouders en zijn zuster. En de prins opende het eerste openbaar toegankelijke museum in ons land, schilderijenzaal Willem V waarin de uitgebreide stadhouderlijke schilderijencollectie was ondergebracht. Ook ondersteunde hij de opbouw van een Haagse porseleinfabriek. Een eigen porseleinfabriek voor de hofstad werd door het stadhouderlijk hof en de elite eromheen als een kwestie van prestige beschouwd.

Een Haags porseleinen kwispedoor, gemerkt met ooievaar in blauw. Met gekleurde en vergulde bloemen, de uitstaande rand met floraal patroon. (schilfer, haarscheur). Een kwispedoor werd door gebruikers van pruimtabak gebruikt.

China

Al vroeg in de 8ste eeuw werd in China hoogwaardig porselein gemaakt. Het materiaal was na het bakken in tegenstelling tot aardewerk, hard, doorschijnend en niet poreus. Het keramiek is samengesteld uit kaolien (een weerbarstige, witte kleisoort), kwarts en een veldspaat, en wordt gebakken op een hoge temperatuur. Door de import van porselein door de VOC werd porselein in Europa buitengewoon populair. Veel collectioneurs wilden het porselein uit de landen zoals China en Japan in hun collectie opnemen. Dit gold met name voor vorstenhuizen, waar het verzamelen van porselein een echte rage werd. De winst op Chinees porselein was enorm. In 1771 bijvoorbeeld keerde de VOC een winst uit van maar liefst 75%.

Europa

in Europa ging men op zoek ging naar de geheimen van de porseleinfabricage. Pas in 1708 zou Joachim Böttger in Meissen voor het eerst porselein maken. De alchemist ontdekte tijdens een experiment de bestanddelen waaruit het porselein bestaat tijdens zijn zoektocht om goud te maken. Zijn heer en meester, de keurvorst van Saksen, August de Sterke beschikte over een uitgebreide verzameling Japans en Chinees porselein (te zien in het Zwingerpaleis in Dresden) en liet in Meissen porselein fabriceren. Het procedé was strikt geheim. Na enige tijd had het Meissen-porselein zelfs een betere kwaliteit dan het Chinese. Het Chinese werd gebakken bij een temperatuur tot 1300 graden, terwijl in Europa temperaturen werden bereikt tot 1460 graden. Door deze hogere temperaturen werd het porselein harder.

Ondanks de strikte maatregelen tot geheimhouding in Meissen, wordt het procedé toch onthuld. Door heel Europa ontstonden in de 18de nieuwe porseleinfabrieken. Te beginnen met Höchst, Berlijn, Nymphenburg, Frankenthal en Fürstenberg in Duitsland. In Frankrijk was met name Sèvres van belang, waar onder koninklijke bescherming kwalitatief goed porselein werd gefabriceerd. Andere porseleinfabrieken stonden bijvoorbeeld in Vincennes en Wenen. Met name vermogende vorsten, zoals Frederik de Grote, Lodewijk XV en Catharina II stimuleren de porselein-fabricage door het geven van grote opdrachten. Ook in Nederland ontstaan porseleinfabrieken. In Weesp, Loosdrecht en Ouder-Amstel wordt porselein gemaakt. 

Den Haag

Vanaf 1776 wordt tevens in Den Haag een fabriek opgericht. De Haagse porseleinfabriek, opgericht door Anton Lijncker. J.F. Lijncker, de zoon van Anton Lijncker, had vanaf 1772 een winkel in Den Haag, waarin naast textiel vooral porselein werd verkocht. De uit Dresden afkomstige Anton Lijncker verwerft in 1776 het Haagse Burgerschap en richt vervolgens een porseleinfabriek op. Stadhouder Willem V, de Haagse adel en het Haagse stadsbestuur stimuleren hier de productie.

Collectie Kunstmuseum

Rond 1778 floreerde Lijnckers onderneming in de Bagijnestraat. In 1779 komt de Porseleinfabriek naar de de Dunne Bierkade, waar meer ruimte was dan in de binnenstad. Achter het Van Balckeneynde Huis waren de ateliers waar het porselein beschilderd werd. Anton Lijncker deed het voorkomen alsof hij in zijn fabriek porselein maakte, maar uit archeologisch onderzoek in de tuin van het Van Balckeneynde Huis (onderdeel Buitenmuseum, Schilderrijk Den Haag) bleek dat in de Haagse fabriek uitsluitend porselein werd gedecoreerd. De onbeschilderde porseleinen voorwerpen kwamen uit fabrieken in het buitenland en waren op zichzelf al vaak bijzonder van vormgeving. Het kwam veelal uit Ansbach in Duitsland, waar veel voormalige werknemers van de fabriek van Meissen werkzaam waren. Daarnaast kocht hij ook partijen uit Thüringen, die direct doorverkocht werden en waren er diverse wissels uit Frankfurt am Main, het centrum van de porseleinhandel. 

Collectie Kunstmuseum

In de porseleinfabriek werden de stukken geglazuurd en met de hand beschilderd met motieven met exotische bloemen en dieren, met klassieke motieven maar ook unieke landschappen. Daarmee werden ze een kostbaar bezit. Anton Lijncker nam tientallen buitenlandse schilders in dienst om de motieven op het porselein te schilderen, met name Duitsers. Wellicht afkomstig uit Ansbach of Meissen (omgeving Dresden), de bakermat van het Europese porselein. De beschilderingen waren erg fraai, maar het Haagse Porselein stond er wel bekend om dat het erg duur was. 

Om de Haagse afkomst te benadrukken werden de producten voorzien van een fabrieksmerk: de ooievaar, het symbool van de stad.